Het is lange tijd vanzelfsprekend geweest om alle bebouwde locaties in Nederland bereikbaar te houden met voldoende elektriciteit en water. Maar zo vanzelfsprekend is dat inmiddels niet meer. Het bouwen van nog veel meer nieuwe woningen heeft gevolgen voor die bereikbaarheid. Ook zijn veel bruggen, viaducten en wegen aan (groot) onderhoud toe en is een zwaarder elektriciteitsnetwerk nodig voor de energietransitie. Klimaatverandering zorgt daarnaast voor een andere kijk op waterbeheersing. Zonder een vitale infrasector gaan we als Nederland deze opgaven niet realiseren.
In de knel
Van alle opdrachten die worden vergeven aan de infrasector is ongeveer 70 tot 80 procent afkomstig van een overheidsinstelling. Vooral Rijkswaterstaat is een grote opdrachtgever. Maar het aantal opdrachten dat Rijkswaterstaat verleent loopt terug. In 2023 met ongeveer 22 procent ten opzichte van een jaar eerder ( bron: Cobouw ).
Dit betekent dat infrabedrijven scherper moeten concurreren om het nodige werk te bemachtigen. Dat gebeurt vaak op basis van prijs en dat kan de verdiencapaciteit en innovatiekracht van de sector aantasten. Ook zijn grotere infrabedrijven niet meer zo happig op de risico’s die complexe projecten met zich meebrengen. De grotere bedrijven dingen daardoor ook naar het werk waar middelgrote bedrijven op azen.
Vitale sector
Naast al het (grootschalige) onderhoud staan de komende jaren voor de infrasector in het teken van verduurzaming, het oplossen van de netcongestie, de inrichting van warmtenetten en de waterbeheersing. Om dat te kunnen realiseren is een vitale infrasector noodzakelijk. Dat vraagt van infrabedrijven maximale innovatie en efficiëntie.
Voor de opdrachtgever geldt dat deze niet alleen moet blindstaren op de prijs, want dat belemmert infrabedrijven om aan hun benodigde buffers te werken. Gelukkig zijn er goede voorbeelden aan te wijzen, zoals het gebruik van een 2-fasen contract, maar dat is nog niet voldoende.